In ons artikel ‘Wetsvoorstel – uitbreiding met arbeid gelijkgestelde periodes tijdens het prenataal verlof’ hebben we u reeds geïnformeerd dat er een wetsvoorstel in de pijplijn zat om bepaalde schorsingsperiodes die vallen tijdens het prenataal verlof gelijk te stellen met effectief gepresteerde dagen en dit voor de verlenging van het moederschapsverlof.
Het voorstel werd aangenomen in de Kamer, en is op 18 juni 2020 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Gelijkgestelde periodes
Een werkneemster heeft de keuze om vijf weken facultatief verlof op te nemen voor haar bevalling, en negen weken nadien. Wanneer de werkneemster geen prenataal verlof wenst op te nemen en in deze periode omwille van één van onderstaande redenen haar arbeidsovereenkomst tijdelijk niet kan uitvoeren, dan zal het moederschapsverlof niet langer ingekort worden met deze periodes.
Onderstaande afwezigheden die zich situeren vanaf de zesde week (achtste week bij de geboorte van een meerling) tot en met de tweede week voor de bevalling worden overeenkomstig de nieuwe wet gelijkgesteld met periodes van arbeid voor de verlenging van het moederschapsverlof:
- de periodes bedoeld bij artikel 26 (tijdelijke werkloosheid overmacht);
- de periodes bedoeld in de artikelen 77/1 tot 77/8 (tijdelijke werkloosheid economische redenen bedienden);
- de periodes van arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in artikel 31§1 van de arbeidsovereenkomstenwet;
- de periodes van volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming zoals bepaald in artikelen 42 tot en met 43 van de arbeidswet
Afhankelijk van de schorsingsgrond die zich voordoet, zal de werkneemster tijdens de schorsingsperiode inkomsten ontvangen van de werkgever, de RVA of het ziekenfonds.
Retroactieve terugwerking vanaf 1 maart 2020
De wet is retroactief in werking getreden op 01/03/2020. Dit betekent dat de dagen van tijdelijke werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en volledige werkverwijdering die zich bevinden in het tijdvak vanaf 1 maart 2020, overgedragen kunnen worden.
Als voorwaarde geldt wel dat het moederschapsverlof in een aaneensluitende periode genomen moet worden. Wanneer het werk m.a.w. hervat wordt, of de werkneemster heeft tijdskrediet of ouderschapsverlof genomen na het bevallingsverlof dan verliest zij dit recht.
Impact-regularisatie retroactiviteit
- Tijdelijke werkloosheid wegens overmacht
In deze situatie zal er niets veranderen. De RVA is namelijk van oordeel dat niet a posteriori een schorsingsreden van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens de coronaviruscrisis kan worden vastgesteld, terwijl de werkneemster zich in de betrokken periode al bevindt in een situatie van schorsing van de uitvoering van haar arbeidsovereenkomst wegens het begin van haar prenataal verlof.
Er kunnen m.a.w. geen tijdelijke werkloosheidsuitkeringen met een retroactieve uitwerking voor deze periode worden aangevraagd.
- Werkverwijdering
Door werkverwijdering als schorsingsgrond te kwalificeren, heeft dit voor de werkgever een impact op de betaling van de feestdagen.
Voor de uitbetaling van de feestdag ten laste van de werkgever geldt immers dat de feestdag moet vallen binnen een termijn van 30 dagen na de schorsing vanwege moederschapsrust. Door de eventuele regularisatie zal het moederschapsverlof verder in de tijd verschuiven en desgevallend ook de termijn van dertig dagen.
Andersom geldt door de gelijkstelling van de werkverwijdering ook dat feestdagen die zich bevinden buiten de “nieuwe” termijn van 14 dagen die aanvat bij het begin van de werkverwijdering (de termijn van 30 dagen in geval van moederschapsrust wordt een termijn van 14 dagen in geval van een regularisatie naar werkverwijdering), ten laste zijn van het ziekenfonds. De werkgever kan bij de werknemer hiervoor een terugbetaling bekomen, aangezien zij een uitkering van het ziekenfonds ontvangt.
Het ziekenfonds is de uitbetalingsinstelling van de uitkeringen wegens werkverwijdering. Het is dus het ziekenfonds dat, in geval van een regularisatie, de verschuldigde uitkeringen wegens werkverwijdering zal betalen in de plaats van de uitkeringen wegens moederschapsrust die initieel zijn betaald.
- Arbeidsongeschiktheid
De regularisatie is enkel aan de orde als de werkneemster niet aan haar werkgever heeft verzocht om haar prenataal verlof aan te vatten ten vroegste 6 (8) weken vóór de vermoedelijke bevallingsdatum.
De gelijkstelling heeft tot gevolg dat bij arbeidsongeschiktheid in de zes (acht) weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum de werkgever ertoe gehouden is om het gewaarborgd loon te betalen voor de betrokken periode van arbeidsongeschiktheid, en de werkneemster dus niet ‘automatisch’ terugvalt op het ziekenfonds.
De werkgever zal dus door de toepassing van de nieuwe wettelijke bepalingen de periode van arbeidsongeschiktheid die zich situeerde na 1 maart moeten regulariseren, en gewaarborgd loon moeten uitbetalen.
Door de eventuele regularisatie kan de werkneemster ertoe gehouden zijn om het loon voor de feestdagen terug te betalen die zich bevinden in de eerste 30 dagen van de “voormalige” moederschapsrust, maar niet langer in de eerste 30 dagen van de “geregulariseerde” arbeidsongeschiktheid.
Deze regularisatie heeft uiteindelijk ook een impact op het ziekenfonds dat de verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (voor de periode die niet is gedekt door het gewaarborgd loon) zal moeten betalen in plaats van de uitkeringen wegens moederschapsrust die initieel werden betaald.
Bron: Wet van 12 juni 2020 tot wijziging van de periodes die plaatsvinden tijdens de voorbevallingsrust en in aanmerking kunnen worden genomen voor de verlenging van de nabevallingsrust, BS 18 juni 2020.