Skip to main content
Sociaal-Juridisch

Nieuwe BV-vrijstelling opleiding

By 28 december 2020No Comments

Via de programmawet Begrotingsopmaak 2021 heeft de overheid een nieuwe fiscale gunstmaatregel aangekondigd, namelijk deze van de vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing in het kader van opleidingen.

De overheid wilt bedrijven op deze manier steunen die hun werknemers meer opleidingsuren toekennen dan wat reglementair is bepaald.

1. Toepassingsgebied

De maatregel is enkel van toepassing op werkgevers in de privésector, die onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

Bijkomend kan de vrijstelling enkel toegepast worden op werknemers die reeds minstens 6 maanden bij de werkgever tewerkgesteld zijn. De overheid tracht zo onrechtmatig gebruik van de vrijstelling tegen te gaan.

2. Toepassingsvoorwaarden

Verder worden er nog een aantal voorwaarden opgelegd waaraan de opleiding moet voldoen.

Duurtijd van de opleiding

De minimale duurtijd van de opleiding moet 10 dagen bedragen, berekend op een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen.

Twee uitzonderingen:

  • Bij ploegen- en nachtarbeid waar een ploegenpremie betaald of toegekend wordt: de ononderbroken periode van 30 kalenderdagen wordt verdubbeld naar een ononderbroken periode van 60 kalenderdagen maar de werknemer moet voor deze periode wel een ploegenpremie De opleiding moet nog steeds minimaal 10 dagen duren.
  • Kmo’s: wanneer de werkgever kan gekwalificeerd worden als een kleine vennootschap op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen of wanneer een natuurlijke persoon-werkgever beantwoordt aan voormelde criteria, wordt de voorwaarde van 10 dagen opleiding op 30 ononderbroken kalenderdagen aangepast naar 5 dagen opleiding op een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.

Op deze manier kan de ‘kleine’ werkgever zich beter organiseren wanneer een werknemer afwezig is om een opleiding te volgen.

Voorgaande ononderbroken periodes kunnen evenwel maar voor 10 keer bij eenzelfde werknemer door eenzelfde wekgever in aanmerking genomen worden.

Deze 10 dagen zijn gebaseerd op een voltijdse tewerkstelling. Bij verminderde arbeid zal deze periode dus pro rata verminderd moeten worden.

Eén dag opleiding wordt geacht over te komen met 7u36 opleidingsuren (een normale arbeidsduurregeling van 38 werkuren over een periode van vijf dagen). Deze omrekening zorgt ervoor dat ook opleidingen die ’s avonds plaatsvinden of opleidingen die slechts enkele uren duren, in aanmerking kunnen komen.

Effectieve opleidingsdagen

De werknemer moet effectief de opleiding bijwonen. Als de werknemer omwille van bijvoorbeeld gezondheidsredenen de opleiding niet kan bijwonen, dan kan deze dag niet in aanmerking genomen worden. De dagen waarop de opleiding wordt gevolgd zijn dan weer niet relevant.

Schorsingen

De referentieperiode van 30, 60 of 75 kalenderdagen kan geschorst worden zonder onderbreking. De ononderbroken periode zal dan worden verlengd met het aantal dagen opschorting. Met dagen schorsing wordt door de wetgever gedacht aan ziektedagen, geboorte- of adoptieverlof, een staking of lock-out. De wetgever verwijst hierbij naar de arbeidsrechtelijke regels ter zake.

Criteria van de soort opleiding

  • Als opleiding worden zowel de informele als formele opleidingen beoogd, zoals voorzien in de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, waarbij
    • formele opleidingen de opleidingen zijn waar de lesgever een cursus ontwikkeld heeft en de plaats van de opleiding niet is op de werkplek
    • de informele opleiding zich meer baseert op de zelfstandigheid van de leerling.

Informele opleidingen mogen wel niet meer dan 10% bedragen van de minimale duur van 10 dagen (20 % wanneer er sprake is van een ‘kleine vennootschap’).

  • De opleidingen mogen niet reeds verplicht zijn gesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling of door een cao of enige andere gelijkaardige bepaling. Dus de opleidingen die in aanmerking komen voor de berekening van de naleving van een wettelijke opleidingsverplichting, zijn ook uitgesloten.
  • De opleidingen moeten een beroepskost uitmaken voor de werkgever.

Berekeningsgrondslag

Alle belastbare bezoldigingen mogen in rekening gebracht worden, uitgezonderd:

  • Het vakantiegeld
  • De eindejaarspremie
  • Achterstallige bezoldigingen
  • Opzeggingsvergoedingen
  • Vervangingsinkomen en;
  • De bezoldigingen die vrijgesteld zijn van bedrijfsvoorheffing op basis van een verdrag

Om werkgevers te ontraden enkel de hoog-betalende werknemers in hun bedrijf een opleiding te laten volgen, werd er een grensbedrag ingevoerd. De in aanmerking genomen belastbare bezoldiging is 3.500 € per voltijdse werknemer. Het deel van de bezoldiging dat dit plafond overschrijdt, zal niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Dit bedrag is van toepassing op de werknemer die voltijds wordt tewerkgesteld volgens de op de betrokken onderneming toepasselijke wetgeving. Het wordt verminderd naar verhouding tot de op de betrokken werknemer van toepassing zijnde arbeidsregeling.

De werkgever mag enkel de bezoldiging in aanmerking nemen van de maand waarbinnen de opleiding afgerond is, en dit zonder enige proportionele vermindering.

De vrijstelling bedraagt 11,75 % van het geheel van de in aanmerking genomen bezoldigingen. Er geldt tevens geen cumulverbod, m.a.w. de vrijstelling kan gecombineerd worden met andere vrijstellingen van voorstorting bedrijfsvoorheffing.

Concreet voorbeeld

Onderstaand voorbeeld werd ter verduidelijking opgenomen in de memorie van toelichting:

Neem een werkgever die 10 werknemers tewerkstelt. In de loop van de maand maart 2021, hebben twee van deze werknemers (A en B) een in aanmerking komende opleiding gevolgd (zijnde minimum 10 dagen over een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen). In de twee gevallen heeft de opleiding volledig plaatsgevonden in de loop van de maand maart 2021.

Voor het geheel van zijn werknemers is de werkgever schuldenaar van een bedrijfsvoorheffing van 9 500 euro in de maand maart 2021.

De werknemer A behaalt in maart 2021 een belastbare bezoldiging van 2 400 euro. Dit bedrag omvat achterstallige bezoldigingen van 245 euro. De werknemer B behaalt in maart 2021 een belastbare bezoldiging van 4 260 euro.

Berekeningsgrondslag van de vrijstelling:

  • Werknemer A: 2 400 – 245 = 2 155 euro
  • Werknemer B: 4 260 maar beperkt tot 3 500 euro.

Berekening van de vrijstelling: De vrijstelling van doorstorting is dus gelijk aan 11,75 pct. van (2 155 + 3 500), zijnde 664,46 euro. Voor de maand maart 2021, zal de werkgever dus 9 500 – 664,46, zijnde 8 835,54 euro, aan de Schatkist moeten storten.

Inwerkingtreding

Indien het wetsontwerp in zijn huidige vorm goedgekeurd en gepubliceerd zal worden, dan treedt zij in werking op 01/01/2021.

 

Bron: Wetsontwerp van programmawet van 25 november 2020, Parl. St., Kamer 2020-21, nr. 1662/001.

Deze website maakt gebruik van cookies om je gebruikservaring te optimaliseren. Door op “Accepteren” te klikken, ga je akkoord met het plaatsen van deze cookies.