De bedragen die op 31.12.2021 zijn geboekt op de balans voor de uitbetaling van het vakantiegeld van het personeel in 2022, worden aanvaard als beroepskosten als ze vallen binnen onderstaande grenzen:
- 18,20 % van de vaste en veranderlijke bezoldigingen die in 2021 zijn toegekend aan bedienden die het voordeel van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers genieten, verminderd met het in 2020 toegekende aanvullende vakantiegeld (dat aanvullende vakantiegeld mag ook niet worden opgenomen in de berekeningsgrondslag waarop bovenvermeld percentage moet worden toegepast)
- 10,27 % van 108/100 van de lonen die in 2021 zijn toegekend aan werklieden en leerlingen die het voordeel van diezelfde wetgeving genieten.
De provisie die deze maxima niet overschrijden en die in de op 31 december afgesloten balansen geboekt werden, mogen als beroepskost beschouwd worden.
Ter herinnering:
Het in 2021 aan uitzendkracht-bedienden toegekende vertrekvakantiegeld en het in 2021 aan flexijobwerknemers toegekende flexiloon en flexivakantiegeld mogen niet in de berekeningsgrondslag van het in 2022 te betalen vakantiegeld worden opgenomen daar de werkgever het vertrekvakantiegeld en het flexivakantiegeld samen met het flexiloon moet uitbetalen.