Belastingvrije som
De student die inkomsten geniet, is verplicht een belastingaangifte in te dienen zelfs indien er geen belasting verschuldigd is.
Indien de inkomsten onder een bepaalde grens blijven, zijn er geen belastingen verschuldigd.
Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast. Voor het aanslagjaar 2024 (inkomsten 2023) bedraagt de belastingvrije som 10.160 euro.
Klik hier voor meer informatie m.b.t. de tewerkstelling van studenten.
Nettobestaansmiddelen
Een student blijft ten laste van zijn ouders indien cumulatief aan drie voorwaarden voldaan is:
- De student maakt deel uit van het gezin 0p 1 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar.
- De ontvangen bezoldigingen van de student mogen geen beroepskosten uitmaken van de ouders, m.a.w. de student mag niet tewerkgesteld worden in het bedrijf van de ouders om ten laste te blijven.
- De nettobestaansmiddelen mogen een bepaalde grens niet overschrijven. Voor inkomstenjaar 2023 gaat het over volgende grenzen:
- Gezamenlijke aanslag van de ouders : 3.820 euro
- Afzonderlijke aanslagen van de ouders en student wordt fiscaal niet als gehandicapt gekwalificeerd: 5.520 euro
- Afzonderlijke aanslagen van de ouders en student wordt fiscaal als gehandicapt gekwalificeerd : 7.010 euro
Voor studenten wordt 3.190 euro (aanslagjaar 2024, inkomsten 2023) van de bezoldigingen verkregen in uitvoering van een contract voor studentenarbeid niet beschouwd als nettobestaansmiddelen. Die eerste schijf van het inkomen wordt niet beschouwd als een bestaansmiddel. Vervolgens moeten de werkelijke of forfaitaire kosten (20%, minimum 530 euro) afgetrokken worden.
Berekening:
Belastbaar bedrag
– vrijstelling (indien van toepassing. Inkomsten 2023: 3.190 euro)
– forfaitaire kosten (20% van het brutobedrag (min. 530 euro) of bewezen werkelijke kosten (indien deze hoger zijn)
= nettobedrag
Voorbeeld:
In 2023 heeft het kind een brutoloon van 5.000 euro (na aftrek van de sociale zekerheidsbijdrage of solidariteitsbijdrage) ontvangen in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten. Enkel het deel dat de 3.190 euro overschrijdt, dus 1.810 euro, wordt in rekening genomen als bestaansmiddel. Na aftrek van de forfaitaire kosten (1.810 euro x 20 % = 362 euro, met een minimum van 530 euro), bedraagt het netto bedrag 1.280 euro.