Sociaal-Juridisch

Provisie inzake vakantiegeld 2021 – update

By 26 februari 2021No Comments
Voor het jaar 2021 dient de werkgever geen wijzigingen door te voeren in de balansen voor de percentages van de provisies voor het vakantiegeld. Deze zijn namelijk ongewijzigd t.o.v. 2020.

De bedragen die op 31.12.2020 zijn geboekt op de balans voor de uitbetaling van het vakantiegeld van het personeel in 2021, worden aanvaard als beroepskosten als ze vallen binnen onderstaande grenzen:

  • 18,20 % van de vaste en veranderlijke bezoldigingen die in 2020 zijn toegekend aan bedienden die het voordeel van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers genieten, verminderd met het in 2020 toegekende aanvullende vakantiegeld (dat aanvullende vakantiegeld mag ook niet worden opgenomen in de berekeningsgrondslag waarop bovenvermeld percentage moet worden toegepast)
  • 10,27 % van 108/100 van de lonen die in 2020 zijn toegekend aan werklieden en leerlingen die het voordeel van diezelfde wetgeving genieten.

De provisie die deze maxima niet overschrijden en die in de op 31 december afgesloten balansen geboekt werden, mogen als beroepskost beschouwd worden.

Tijdelijke werkloosheid overmacht corona gelijkstelling corona – uitzonderlijke uitbreiding voor 2020 
Er werd aan de FOD Financiën gevraagd naar de mogelijkheid om de berekeningsgrondslag van de hierboven vermelde percentages van 18,20 % en 10,27 % op forfaitaire wijze uit te breiden als gevolg van het mechanisme van de gelijkstelling van dagen van werkloosheid door  COVID-19 met effectieve werkdagen.
Arbeiders: de bijkomende kost die voortvloeit uit de gelijkstelling van dagen van werkloosheid door COVID 19 met effectieve werkdagen valt volledig ten laste valt van het Stelsel van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV) zonder enige financiële impact voor de werkgevers.
Bedienden:
Wat de forfaitaire uitbreiding van de berekeningsgrondslag van het percentage van 18,20 % voor het vakantiegeld van bedienden betreft, laat artikel 49, WIB 92 niet toe om een forfaitair bepaald bedrag in de beroepskosten op te nemen aangezien dat bedrag het resultaat zou zijn van een benadering en dus in strijd zou zijn met de voorwaarde van ‘zekere en vaststaande schuld’.
  • Als de werkgever daarentegen meent een voorziening te moeten aanleggen tot dekking van de geraamde meerkost (als gevolg van de gelijkstelling van de dagen van werkloosheid) van het vakantiegeld an de bedienden, kan die voorziening worden vrijgesteld als aan alle voorwaarden bedoeld in art. 48, WIB 92 (voorzieningen voor risico’s en kosten) is voldaan.

 

  • Als de uitbreiding van de berekeningsgrondslag van het percentage van 18,20 % voor de gelijkgestelde dagen van werkloosheid van bedienden (als gevolg van COVID-19) ten slotte niet het voorwerp is van een forfaitaire raming, maar het resultaat is van een uitsluitend op gekende en vaststaande gegevens gebaseerde individuele berekening per bediende, dan vormt die uitbreiding wel een zekere en vaststaande schuld op 31.12.2020 en dus ook een aftrekbare beroepskost in het jaar 2020 voor zover ook aan de andere voorwaarden van art. 49, WIB 92 is voldaan.

Ter herinnering:

Het in 2020 aan uitzendkracht-bedienden toegekende vertrekvakantiegeld en het in 2020 aan flexijobwerknemers toegekende flexiloon en flexivakantiegeld mogen niet in de berekeningsgrondslag van het  in   2021   te   betalen   vakantiegeld   worden   opgenomen   daar   de   werkgever   het   vertrekvakantiegeld en het flexivakantiegeld samen met het flexiloon moet uitbetalen.

 

Bron: Circulaire 2021/C/14 over de bedragen geboekt in balansen afgesloten op 31.12.2020 voor de uitbetaling van het vakantiegeld van het personeel in 2021

Deze website maakt gebruik van cookies om je gebruikservaring te optimaliseren. Door op “Accepteren” te klikken, ga je akkoord met het plaatsen van deze cookies.