Bij het einde van de arbeidsovereenkomst, ontvangt de bediende een vakantieattest met vermelding van de vakantierechten en het uitbetaalde vertrekvakantiegeld. Dit attest dient de bediende te overhandigen aan de nieuwe werkgever.
De huidige praktijk bestaat erin dat wanneer de bediende zijn hoofdvakantie opneemt bij zijn nieuwe werkgever, dat er een eenmalige verrekening wordt toegepast voor het enkel en het dubbel vakantiegeld dat de vroegere werkgever reeds betaald heeft. Wanneer het loon van de bediende bij zijn nieuwe werkgever hoger is dan het loon dat hij had bij zijn vorige werkgever, zal zijn nieuwe werkgever telkens bij het opnemen van vakantiedagen een berekening moeten doen om het vertrekvakantiegeld voor deze dagen nog aan te vullen tot het enkel vakantiegeld waarop de werknemer recht heeft. Deze praktijk werd voorheen ook bevestigd in de instructies van de RSZ.
RSZ – aangepaste instructies
Uit briefwisseling van de FOD WASO en de Inspectie Toezicht op de Sociale Wetten, zij van oordeel zijn dat bij de berekening van het enkel vakantiegeld de nieuwe werkgever het vertrekvakantiegeld moet verrekenen in verhouding tot het aantal opgenomen vakantiedagen. De regel opgenomen in de instructies RSZ dat de nieuwe werkgever het vertrekvakantiegeld éénmalig moet verrekenen wanneer de bediende zijn hoofdvakantie opneemt, wordt dan ook geschrapt.
De nieuwe werkgever moet op basis van de nieuwe instructies bij de berekening van het enkel vakantiegeld het vertrekvakantiegeld in mindering brengen in verhouding tot het aantal opgenomen vakantiedagen bij de nieuwe werkgever.
Indien de bediende bij de nieuwe werkgever een hoger loon heeft, dan zal deze het verschil op basis van het enkel vakantiegeld bij de nieuwe werkgever moeten bij passen.
Onderstaand voorbeeld verduidelijkt dit:
- vakantieattest 2020 (volledig jaar):
- enkel vakantiegeld 1917,50 EUR
- dit komt neer op 1917,50 / 20 = 95,875 EUR per vakantiedag
- vakantie 2021, bij opname van bijvoorbeeld 5 dagen in april 2021
- maandloon bij nieuwe werkgever: 3000,00 EUR / maand
- enkel vakantiegeld:
- looncode 12: 5 / 20 x 1917,50 = 479,38 EUR
- looncode 1: (5 / 22 x 3000,00) – 479,38 = 202,44 EUR
- gewone dagen voor de maand april:
- looncode 1: 17 / 22 x 3000,00 = 2318,18 EU
Advies NAR
In de praktijk werd bovenstaande nog niet toegepast door de loonsecretariaten.
Ondertussen heeft de NAR zich uitgesproken hierover in advies nr. 2.242 van 28/09/2021. Volgens de FOD WASO zou de courante praktijk om het vertrekvakantiegeld, zowel voor het enkel als het dubbel vakantiegeld in één keer af te trekken, althans voor het enkel vakantiegeld, niet meer aanvaard zal worden. Die praktijk, die sedert tientallen jaren, vastgesteld en bevestigd werd in de instructies van de RSZ, doet een probleem rijzen ten opzichte van de bepalingen van artikel 23 van de loonbeschermingswet. Aangezien dit ongerustheid teweegbracht, werd gevraagd aan de NAR om zich hierover uit te spreken.
Vooreerst wijst de NAR naar het feit dat de aftrek in één enkele keer van het vertrekvakantiegeld door de nieuwe werkgever, stoelt op een door alle gebruikers welbekende administratieve praktijk die al 50 jaar bestaat. De NAR vraagt dan ook dat de uitvoering van de interpretatie door de FOD WASO van artikel 23 van de loonbeschermingswet, tijdelijk uitgesteld wordt alsook de aanpassing van de instructies van de RSZ, in afwachting dat de sociale partners een voor alle actoren, dus zowel voor de sociale secretariaten als de werkgevers en de werknemers, een haalbaar voorstel doen.
In dat voorstel moet rekening gehouden worden met:
- de administratieve complexiteit voor de werkgevers en de menselijke perceptie van de huidige en de veranderde praktijk.
- het feit dat de bedienden niet altijd goed op de hoogte zijn van de manier waarop het vertrekvakantiegeld verrekend wordt en dat het kan gebeuren dat bedienden weinig of geen loon zullen ontvangen in de maand van verrekening.
- de praktijk niet van de ene dag op de andere veranderd kan worden (tijd en grondig onderzoek noodzakelijk). Dit gaat ook gepaard met aanzienlijke administratieve kosten, met name op het vlak van de aanpassing van de informaticaprogramma’s. De gebruikers moeten die verandering van praktijk ook kunnen opnemen.
- regelgevende wijzigingen middenin een vakantie(dienst)jaar vermeden dienen te worden en bij voorkeur gebeuren bij aanvang van een vakantie(dienst)jaar.
De NAR verbindt zich ertoe tegen uiterlijk 31/03/2022 een voorstel uit te werken. Er wordt daarbij gevraagd om in de tussentijd een tolerantiebeleid te voeren m.b.t. de huidige praktijk.
Bron: Tussentijdse instructies RSZ 2021/1; NAR Advies nr. 2.242 van 28/09/2021 “Regularisering van het vertrekvakantiegeld”.