Het statuut verenigingswerker wordt geregeld door artikel 17 van het koninklijk Besluit van 28 november 1969. De inkomsten voortvloeiende uit deze activiteit worden beschouwd als divers inkomen voor zover aan de voorwaarden voldaan is. Voor meer informatie zie hiervoor ons artikel ‘Socioculturele sector en sport – Artikel 17 ter vervanging tijdelijke regeling – update‘.
Zo geldt er een begrenzing op het aantal uren afhankelijk van de sector waarin de verenigingswerker-artikel 17 werkt en wordt er tevens voorzien in een grensbedrag betreffende het bruto inkomen uit verenigingswerk. Voor inkomstenjaar 2022 bedraagt dit maximum 6.540,00 euro bruto op jaarbasis. Een maandelijks maximumbedrag is niet meer van toepassing.
Aangezien de wet betreffende de behandeling van het fiscaal luik aangaande de verenigingswerker pas in mei 2022 gepubliceerd werd, moesten de bezoldigingen in het kader van artikel 17 beschouwd worden als bezoldigingen van werknemers, en waren ze bijgevolg onderworpen aan bedrijfsvoorheffing.
De ingehouden bedrijfsvoorheffing is altijd een voorschot op de eindbelasting en wordt verrekend met de personenbelasting die op het totale inkomen verschuldigd is.
De wetgever heeft voorgaande geregeld met de wet van 20 november 2022 en bepaalt dat voor de bedrijfsvoorheffing die vanaf 1 januari 2022 tot 15 mei 2022 ingehouden werd op bezoldigingen voor verenigingsactiviteiten, er een verrekening mag plaatsvinden met de belasting. De ingehouden bedrijfsvoorheffing zal uitdrukkelijk vermeld moeten worden op de specifieke inkomstenfiche voor verenigingswerk voor inkomstenjaar 2022.
Indien er eventueel bedrijfsvoorheffing ingehouden werd op bezoldigingen voor verenigingsactiviteiten van na deze datum, voorziet de wet geen oplossing. Zodat de werkgever deze bijgevolg aan de werknemer/verenigingswerker moet terug betalen.
Bron : Wet van 20 november 2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen, BS 30 november 2022.